Voor elke regio een eigen bijenrestaurant

Klaprozen, margrieten en korenbloemen, dat roodwit- blauwe boeket siert vele bermen. Maar, zeggen kwekers Jojanneke Bijkerk en Jasper Helmantel, bijen maak je niet echt blij met die pretmix, die willen regio-specifieke bloemen.
Tekst Rob Buiter | Foto Reyer Boxem
Het is half april nog relatief rustig op de 30 hectaren van het zadenbedrijf Cruydt-Hoeck in het Friese Nijeberkoop. De wilde planten die al boven de koude en droge grond uitpiepen, bloeien nog niet. Zes lange rijen met gele bloemetjes van de gulden sleutelbloem zijn de uitzondering op de veelal kale akkers. “Maar voordat die zaad zetten, zijn we wel weer een paar maanden verder”, zegt Jojanneke Bijkerk. Samen met haar man Jasper Helmantel en een vijftigtal medewerkers runt zij de wildebloemenzadenkwekerij. Iets verderop staat nog een heel kort rijtje met prachtige, zacht-lila bloemen. “Dat is het wildemanskruid”, zegt Bijkerk. “Een heel vroege bloeier die is uitgestorven in Nederland. Uit de Heemparken van Amstelveen hebben we zaad kunnen krijgen. Dat kweken we hier nu heel zorgvuldig op om weer zaad te vermeerderen.”
Is het op de velden nog rustig, in de loodsen van het bedrijf wordt volop gewerkt. In één van de ruimtes staan zes verschillende machines de gedroogde zaden van het vorige oogstjaar te sorteren en te schonen; allemaal op hun eigen manier. Maakt de ene machine gebruik van een blazer die het lichte kaf van het zwaardere koren blaast, een andere schudt de zaadjes over een zeef met uiteenlopende maaswijdtes, zodat die allemaal in een eigen bakje vallen. “Dit is ons nieuwste paradepaardje”, zegt Helmantel. “Een elektronisch oog registreert ieder individueel zaadje dat over de band rolt en als er een afwijkende langskomt, wordt die er met een heel gericht pufje vanaf geblazen. Aan het eind van de band hebben we dan alleen heel zuivere zaden van één soort wilde plant en van één kwaliteit in de zak.”
“En dit”, grapt Bijkerk even verderop, “is het heilige der heiligen in ons bedrijf. Zelfs Jasper heeft daar geen sleutel van!” De grote koelcel die Bijkerk opent blijkt stampvol te liggen met honderden katoenen zakken en enveloppen. “Hier bewaren we de zaden van wilde bloemen die ik in alle uithoeken van het land – met toestemming van de terreineigenaren – verzamel. En daar liggen de zakken met zaaizaad dat we hieruit op hebben gekweekt. Van die wilde zaden kweken we op de verschillende grondsoorten binnen ons bedrijf plantjes. En als we op de 30 hectare van ons eigen bedrijf niet de juiste omstandigheden hebben, dan hebben we nog eens 30 hectare bij teeltpartners die in opdracht van ons en onder onze begeleiding zaden opkweken. Op die manier kunnen we alle zaden wel ergens opkweken.”
Buiten de loods wijst Helmantel op een omgebouwde machine, die staat te wachten tot over een paar maanden weer zaad verzameld kan worden van al die opgekweekte plantje. “Dat is onze pluisjeszuiger. Dat wás een machine waarmee een boer hier uit de buurt bestrijdingsmiddelen op bloembollen kon spuiten. Maar wij hebben hem omgebouwd, met een grote stofzuiger voorop, die pluisjes zoals van paardenbloemen kan opzuigen.” “Ja, we oogsten hier ook paardenbloemen”, zegt Bijkerk. “En fluitenkruid. En zelfs brandnetels!” “De drijfveer van ons bedrijf is de enorme biodiversiteitscrisis in ons land”, zegt Helmantel. “Tegenwoordig kun je als imker beter een bijenvolk in een stad zetten. Daar vind je meer bloemen dan op het platteland. Met onze zadenmengsels willen we helpen om daar wat aan te veranderen.”
In de bermen van gemeentes en ook aan de randen van akkers van veel boerenbedrijven wordt al het nodige gedaan aan de bloemenarmoede: er is gezaaid en met de klaprozen, margrieten en korenbloemen die er bloeien ziet het er kleurig uit. Maar biologen halen hun neus op voor de bloemenmengsels die er worden gebruikt. De Vlinderstichting spreekt smalend van ‘carnavalsmengsels’. Bijkerk, opgeleid als botanicus, snapt dat wel. “Planten hebben hun natuurlijke verspreidingspatroon in Nederland. Het maakt nogal uit of je op zand, klei of veengrond zit en of dat natte of droge grond is. Iedere streek heeft zijn eigen samenstelling van de wilde bloemen. De klaprozen die overal en nergens opduiken zien er wel vrolijk uit, maar erg duurzaam zijn ze niet. Klaprozen hebben verstoorde grond nodig, zoals akkers. Als je niets aan zo’n berm doet, ben je na een paar jaar al je bloemen weer kwijt.”
Bijkerk en Helmantel begonnen jaren geleden met het samenstellen van specifieke zadenmengsels voor specifieke gemeenten. “Op verzoek van de voormalig stadsecoloog van de gemeente Groningen hebben we vier mengsels samengesteld: voor drie zones met verschillende grondsoorten in de stad en een mengsel voor een kruidenrijk gazon”, zegt Bijkerk. Sinds dit jaar biedt de zadenkwekerij die regio-specifieke mengels ook aan tuinliefhebbers aan. Samen met Streektuinen.nl bedienen Bijkerk en Helmantel met vijfentwintig mixen evenzoveel regio’s. Een tuinier op de zuidwestelijke Zeeuwse klei krijgt een ander zakje zaad dan een collega uit het rivierengebied van de Gelders Poort of het Utrechts laagveengebied.
De regio-specifieke initiatieven van de zadenkwekers kunnen op voorzichtige instemming rekenen van de nationale plantenonderzoekers van Floron. “Het is veel beter dan de standaard pretmengsels”, zegt onderzoeker Baudewijn Odé van Floron. Maar nog liever zag Odé dat er helemaal niet gezaaid hoeft te worden. “Goed beheer van wilde groeiplaatsen van planten is veel beter dan inzaaien.” Helmantel is het daar helemaal mee eens. “Wij propageren zeker niet dat je overal maar moet zaaien. Maar als je dan toch zaait, omdat er op een stuk grond geen wilde zaden meer in de bodem zitten, doe het dan op zijn minst met de juiste bloemen.”
Hij verwijst naar het project Future Dikes van de Radboud Universiteit, dat onderzoekt hoe soortenrijk gras de Nederlandse dijken kan versterken. “Al die begroeide dijken hebben een enorme potentie om de biodiversiteit te helpen. Maar na een dijkverzwaring zit daar meestal niet veel zaad in de bodem. Die dijken kun je met een mix van de juiste zaden een goede start geven.”
Ook particulieren kunnen een hoop doen om de biodiversiteit te ondersteunen, denkt Helmantel. “En nee, dan hoef je echt niet al die exotische hortensia’s meteen uit de grond te trekken om daar inheemse bloemen voor terug te zaaien of planten. Maar als je dan toch een vlinderstruik of een andere exoot in je tuin hebt staan, zet daar dan ook een vierkante meter inheemse wilde bloemen bij. Je helpt daar insecten mee!”
In de toekomst hoopt botanicus Bijkerk niet alleen naar de juiste soorten bloemen te zoeken per regio, maar ook naar het juiste genetische type. “Er is onderzoek dat aantoont dat een beemdkroon uit de Gelderse Poort van een heel ander genetisch type kan zijn dan een soortgenoot op droge zandgronden in Brabant. Bij het zaaien wil je deze genetische patronen zo min mogelijk verstoren. Idealiter kijk je dus niet alleen naar de soort, maar ook naar het genetische subtype. Maar daarvoor zijn kostbare genetische analyses nodig. Dat kunnen we nu nog niet waarmaken.”